Leven als brood voor de ander

brood voor elkaar

Gust Jansen

Toen er maar gedeeld werd, bleek er voor iedereen brood genoeg, zelfs meer dan dat, hoorden we vorige week in het evangelie over de broodvermenigvuldiging, het verhaal dat eigenlijk minder gaat over brood dat verandert, maar meer over mensen die wonderwel veranderen. Niet alleen voor jezelf zorgen, maar het bezorgd zijn voor anderen doet wonderen.

Vandaag horen we een vervolg op dat verhaal. We krijgen het als het ware nogmaals op ons brood, we dienen verder te kijken dan onze welvaart en ons welzijn.

In de Tweede Wereldoorlog – zo wordt me vaak verteld door mensen van hier, maar meer nog door mensen die van elders komen – was brood zo ongeveer alles waarvoor je leefde. Zolang je brood had, was het nog uit te houden in die tijd. Geen wonder dat de generatie van mijn ouders ook in de jaren na de oorlog zo zorgvuldig met brood-hoe-dan-ook omging. Wat oud was, maar nog niet vergaan en versleten mocht niet zomaar worden weggegooid of in de vuilnisbak gedropt. Anders werd er gezegd: ‘Ge hèt zeker d’n oorlog nie meegemaakt’, dan zou je wel weten hoe wíj aan de kost zijn gekomen.

Zo verging het ook de Israëlieten: hun verleden was hen blijkbaar heiliger, dan hun uitzicht op de toekomst. Honger en dorst leden ze in de woestijn. Dag in dag uit zeulden ze voort, en de twijfel over de zin van deze uittocht groeide. Ze begonnen te morren tegen Mozes en Aäron, en verlangden terug naar de vleespotten van Egypte; al met al was het daar zo slecht nog niet. Het verleden ging steeds sterker verheerlijkt worden als ‘de goeie oude tijd’. In hun bizarre verbeelding werd het slavenhuis zelfs omgetoverd tot een weldadig paradijs, want daar was volop brood en vlees en daar kwam je niet om van de dorst. Het leven nú was toch anders…

Tóch hebben ze in de woestijn geleerd de toekomst in te kijken. Hun dorst werd van nature gelest met het water dat er was … uit de rots; en hun honger uiteindelijk gestild met al het goede wat hun ten deel viel.., als ‘manna uit de hemel’.

Eeuwen later ontstond voor de mensen van Israël zo’n zelfde, nieuw verhaal over een toekomst waarin men brood zag. Maar anders dan in het oude mannaverhaal is het nu Jézus waar mensen brood in zien. Hij praat hen niet naar de mond, maar in zijn doen en laten wordt Hij brood voor hen en zó worden wij dat voor elkaar. Hij wordt het nieuwe manna, dat als een Godsgeschenk, als levengevend voedsel wordt ervaren. Gods woord blijkt in Jezus vlees geworden, aldus het geloofsverhaal van de evangelist.

“Ik ben het brood des levens. Wie tot Mij komt, zal geen honger meer hebben”, wordt over Hem geschreven. Met deze woorden van Jezus plaatst Hij zichzelf in het centrum van ons zoeken naar wat goed en wie God is. Wie God is, komt blijkbaar bij uitstek aan het licht in die Man van Nazareth. Het gaat niet alleen om dit inzicht, maar veel méér om Zíjn navolging. Het gaat over míjn leven als brood voor de ander. Het gaat dus om míjn inzet en verantwoordelijkheid voor anderen. Pas dan worden woestijnen oasen waar het goed toeven is, waar leven recht wordt gedaan.

In onze tijd is het niet eenvoudig op elkaar betrokken te zijn. Onze maatschappij is individualistisch; mensen leven hun eigen leven. Het is bijna zover dat we onze buren niet meer kennen en dat we anoniem kunnen leven. Eenzaamheid en onverschilligheid zijn de schaduwkanten van ons bestaan. Vernielzucht en onveiligheid vloeien voort uit een afbrokkelend saamhorigheidsgevoel.

Deze ontwikkeling staat haaks op het Bijbels visioen dat we vandaag horen: het visioen van omzien naar elkaar en recht doen aan je naaste die is als jij. We hebben elkaar in het leven zo broodnodig; en zó ervaren we God in ons midden!