Elkaar tot leven wekken

Dode jongen van Naïm

Gust Jansen

Vandaag horen we (tot twee maal toe) een verhaal waarin een weduwe centraal staat.
‘Een weduwe’ herinnert de Joodse toehoorders aan de periode dat God zelf - als bruidegom van het volk - afwezig leek. Een weduwe zonder zoon is als een volk zonder toekomst.

Bij nogal wat mensen kan dit soort verhalen hard aankomen: waarom zij wel en wij niet? Je hebt je kind verloren - een natuurlijke dood of een die het gevolg is van een ziekte of van geweld -, maar waar was Jezus, God op dat moment? Of je raakte een zoon of dochter, een kleinkind kwijt aan een of andere vorm van verslaving, of anderszins; waar was toen de leven gevende wonderdoener die Jezus heet?

In het verhaal van Lucas staan leven en dood lijnrecht tegenover elkaar; ze gaan met elkaar een confrontatie aan.
Vanuit de stad Naïm komt een groep rouwende mensen. Ze dragen een dode met zich mee... We kennen dat beeld maar al te goed van de tv, wanneer er weer eens een bloedige aanslag is geweest met onschuldige slachtoffers.
Van de andere kant komen Jezus en z’n leerlingen. Ze willen de stad in.

Van de ene stoet is een dode het middelpunt. De andere stoet is geformeerd rondom Jezus, zelf één en al leven. Beide groepen staan stil. Er worden over en weer vragen gesteld. Is dat die profeet uit Nazareth, over wie allerlei verhalen de ronde doen: dat Hij zieken geneest? … Ja, dat is Hij. En wie is die jongen die jullie gaan begraven? … Dat is de enige zoon van die vrouw daar. Ze is weduwe; ze staat nu moederziel alleen. Wat is haar toekomst, wie zal er voor haar zorgen?

En dan houdt iedereen zijn adem in. Er valt een doodse stilte. Jezus loopt naar de jongen en raakt hem aan - tegen alle wetten in! Hij laat zich niet door de dood uit het veld slaan. “Jongeman, Ik zeg je: sta op!” “En”, zo schrijft Lucas, “de dode ging rechtop zitten en begon te praten; en Hij gaf hem aan zijn moeder.”

Overeind komen, opstaan…, het zijn allemaal woorden die we kennen van de verhalen over Jezus’ eigen verrijzenis.

Lucas, maar ook de andere evangelisten, legt zo steeds weer een verband tussen de verrijzenis van Jezus en het opstaan van de mens, tijdens en na dit aardse leven. Met hun verhalen willen ze de boodschap doorgeven, het gelovig vertrouwen, dat God zich ontfermt over zowel de levenden als de doden: Hij brengt leven! Hij staat aan het begin, en wacht ons op aan het eind.

Maar er is nog wat meer (en dat we hoorden daar straks al): wij kunnen immers geen dode kinderen tot leven wekken - hoe graag we het ook zouden willen - maar wat we wel kunnen, is mensen die op een dood punt zijn aangeland, overstelpt zijn door verdriet, helpen daardoorheen te komen. Wat we wel kunnen, is mensen die dreigen dood te gaan aan hun verdriet, bij de hand nemen en helpen opstaan, net als Jezus. We kunnen hun zeggen en laten voelen: huil maar niet…, je moet er wel zelf doorheen zien te komen, maar je staat er niet alleen voor. Dat vraagt geen andere deskundigheid dan een gevoel van betrokkenheid. En zo kunnen gewone mensen elkaar tot leven wekken.

En dat is wat mensen tot christenen maakt.
En dat is wat Norbertus, en in zijn voetspoor de Norbertijnen, ons hier, in deze contreien, heeft geleerd: ons geloof handen en voeten geven, tot op de dag van vandaag. Reden genoeg deze dagen hier zijn feestdag te vieren en ons geloven met elkaar feestelijk te delen, tot ons welzijn!

Printversie