Bidden, vraag en je zult verkrijgen

rouwkaarsje

Gust Jansen

In de joodse traditie, het joods geloven, is bidden een manier van omgaan met God. God wordt meer dan serieus genomen, wordt herinnerd aan Zijn beloften. Hij is degene die als Metgezel en soms als tegenspeler kan worden aangesproken. Mensen hoeven zich niet voor God te vernederen door door het stof te kruipen uit pure onderdanigheid. Met God mag je op een volwassen, mondige manier omgaan.

Het gebed van Abraham om de redding van Sodom is een typisch joods gebed. Men zou hier zelfs kunnen spreken van onderhandelen met God, zoals kinderen soms eindeloos kunnen blijven zeuren om hun zin te krijgen en ouders gek kunnen maken. Abraham lijkt een handelaar die het hoogste resultaat wil bereiken. (Je zag het vroeger op de markt wanneer twee mensen aan het handelen waren, met handgeklap, weglopen, terugkomen, bieden en tegenbieden.)

Het onderhandelen van Abraham heeft alles te maken met de zorg voor zijn familie in Sodom, waarmee hij zich ondanks alles verbonden weet. Hij heeft er veel voor over in zijn onderhandeling met God het onderste uit de kan te halen. Hij gaat terug tot tien rechtvaardigen. (Tien is het minimaal voorgeschreven aantal mannen dat een joodse eredienst mogelijk maakt.) Hij is dus tot het uiterste gegaan, méer dan mensen normaal gesproken zouden doen in hun gebed…

‘Vraag, en ge zult verkrijgen’, zegt Jezus tegen zijn leerlingen.

Ook híer wordt een pleidooi gehouden voor volhouden als manier van bidden. En daarbij klinkt in de woorden over de vader die zijn zoon geen steen zal geven in plaats van brood, en geen slang in plaats van de vis, iets door van de overtuiging dat God volstrekt serieus te nemen is. We hebben niet te doen met een zuinige oplichter die mensen met een kluitje in het riet stuurt. Je mag daarom eigenwijs en onbescheiden – net als kinderen soms – blijven aandringen om het uiterste te mogen ontvangen.

Als model van bidden leert Jezus zijn leerlingen - en dus ook ons, die gedoopt zijn - het Onze Vader. We bidden daarin dat het rijk van God zichtbaar mag worden in onze wereld, en dat de hoop op gerechtigheid haar vervulling mag vinden.

Daar begint elk gebed mee. We bidden dat wij, mensen, Gods aanwezigheid mogen ervaren en beleven, en dat gedaan zal worden wat iedere mens recht doet. Daarna bidden we voor onszelf, voor de meest noodzakelijke dingen van elke dag: brood om te leven, vergeving van onze schulden, en dat wij bewaard worden voor alle kwaad.

Jezus leert hun dus wat ze kunnen bidden. Maar ook leert hij hun en ons hoe we moeten bidden.

We moeten vooral aan God zeggen wat we echt op ons hart hebben, en dat blijven doen… Zoals een vriend die midden in de nacht bij je aanklopt en blijft aankloppen en om brood vraagt, je dat niet zult weigeren, zó zal God – als je blijft vragen, zoeken en aankloppen – je helpen met de kracht van zijn Geest.

Bidden is misschien toch wel blijven aankloppen, blijven vragen, ‘God, zo lang aan zijn kop zeuren’ dat Hij haast niet meer weigeren kan…

‘Door te bidden’, las ik eens ergens, ‘verinnerlijk je je geloof én de traditie waarin je staat, de manier waarop mensen al tweeduizend jaar met het Verhaal van Jezus Christus leven. Je maakt het je eigen.
Daardoor beleef je jezelf minder als een persoon op zich, maar als iemand die in relatie staat met onze voorouders en met God’.

Vroeg of laat hoort Hij, God, ook jou, wat je écht op je hart hebt. Vertrouw er maar op!
 

Printversie