1629 - 1799

De geloofsbeleving van de gewone man

Nu we iets meer weten over de geloofsbeleving van de broeders van het H. Sacrament, destijds afkomstig uit de bovenlaag van de bevolking, is het de vraag hoe de gewone man zijn geloof beleefde.

Ondanks de bekeringsijver van de gereformeerden gingen maar weinig katholieken over naar de hervormde godsdienst. Degenen die zich wel bekeerden, deden dat ofwel uit overtuiging ofwel uit opportunisme of materieel gewin. Het merendeel van de katholieken bleef de moederkerk trouw. Omstreeks 1800, als op grond van de Bataafse Staatsregeling (1798) de Petruskerk weer aan de katholieken wordt overgedragen, telde Hilvarenbeek circa 2000 katholieken en 80 gereformeerden.

De verhouding tussen rooms-katholieken en protestanten, die thans zeer goed is, was in die tijd gespannen, haast vijandig. Toen in 1648 de eerste dominee, Gijsbert Coetsius, in Hilvarenbeek arriveerde, klaagde hij dat niemand hem een woning wilde verhuren: voor onderdak was hij aangewezen op een herberg. Later betrok hij de Decanij, het stenen woonhuis van deken Cauthals. De restanten van het in 1708 verwoeste huis zijn nog te zien bij de ingang van de Wouwerdries. Met de ‘ontvangst’ van de eerste dominee was het met de pesterijen van katholieke zijde nog niet gedaan. De gereformeerde schoolmeesters werden weggepest, bij protestanten werden ruiten ingegooid en vooral de tot het protestantisme bekeerde ex-katholieken hadden het zwaar te verduren.

Dit zegt natuurlijk niets over de geloofsbeleving, maar wel over de verbondenheid van de gewone katholiek met zijn kerk. Dit gevoel van verbondenheid bleef en werd misschien zelfs sterker, toen de Petruskerk definitief werd gesloten voor de katholieke eredienst.

Schuurkerken in Hulsel bij Poppel (1642-1671)

In 1642 kregen enkele Beekse kanunniken van het schepencollege van Poppel toestemming vlak over de grens bij Rovert een schuur als kerk te gebruiken. Deze werd ingericht met inderhaast uit de Petruskerk meegenomen altaren, beelden, meubilair en andere goederen. De grenskerk stond op Spaans gebied, direct over het bruggetje aan de rechterkant van de zandweg, nog vóór de huidige Rovertse kapel.

Ook werden op Rovert kerkelijke huwelijken gesloten en kinderen gedoopt en werd overledenen uitgeleide gedaan. De H. Olie kwam nu niet meer jaarlijks uit Den Bosch, zoals voorheen, maar uit Arendonk. Ook kwam de gevluchte Beekse pastoor Van Griensven, die zijn parochianen niet in de steek wilde laten, regelmatig per paard vanuit Weelde naar Rovert. Getrouw kwamen de Bekenaren over de lange baan door de hei langs de Rovertse Bergen naar de kerk voor de Eucharistie, een wandeling van meer dan een uur.

In 1658 kregen de Bekenaren toestemming een nieuwe noodkerk te bouwen met stenen, dakpannen en timmerhout die ze uit Hilvarenbeek meebrachten. In 1686 stortte de Rovertse kerk in, maar toen kerkten de rooms-katholieken al weer 15 jaar in Hilvarenbeek.

Huidige Rovertse kapel, in 1735 gebouwd op bijna dezelfde plaats als de Tulderse schuurkerk

Schuurkerken aan de Koestraat in Hilvarenbeek

In 1671 richtten de katholieken met toestemming van de lokale overheid de schuur van de omwaterde huizing Clossenborch aan de Koestraat in als kerk. Waarschijnlijk ging het hier om een schuur die de eigenaar onderhands verhuurde.
In 1722 bouwden zij met toestemming van de Staten-Generaal achter de Koestraat een nieuwe schuurkerk, bediend door pastoors die in Hilvarenbeek domicilie hadden. Deze situatie wijst op een verbetering van de betrekkingen tussen katholieken en protestanten, maar er waren wel grenzen aan gesteld. Zo mocht er vóór de katholieke kerkdienst niet geluid worden en stond het gebouw onder toezicht van de lokale overheid. In 1807 werd het afgebroken, maar in dat jaar gebruikten de katholieken al weer zeven jaar de grote Petruskerk. 

De katholieke restauratie

Met het vertrek van de Oranjes naar Engeland en de stichting van de Bataafse Republiek kregen de katholieken meer lucht. De gereformeerde religie werd als staatsgodsdienst afgeschaft. In de Bataafse Staatsregeling van 1798 – de eerste moderne grondwet van ons land – werden heuse grondrechten opgenomen, zoals de vrijheid van godsdienst.

In overeenstemming met de Staatsregeling (additioneel artikel 6) werd de Petruskerk toegewezen aan de katholieken als grootste geloofsgemeenschap ter plaatse, maar pas nadat aan de protestanten een evenredig gedeelte van de waarde van kerk en pastorie, tezamen ca. 25.000 gulden, was betaald. De kerk was er na anderhalve eeuw van hooguit partieel gebruik slecht aan toe, zeker doordat er in de Franse tijd Franse militairen met hun paarden gehuisvest waren. Het nieuwe kerkbestuur deed een beroep op de liefdaadigheid en gulhartigheid van de parochianen om het herstel van de kerk met geld, goed en mankracht te bespoedigen. Na de flinke en kostbare opknapbeurt kon er op 31 mei 1800 in de Petruskerk weer een H. Mis worden opgedragen.